woensdag 10 februari 2016

Vluchtelingenstroom 67


Al in 1962 waarschuwde de  Amerikaanse journalist Fred J. Cook het publiek voor het feit dat 'no power in our country's history has posed so black a threat, been so inimical to our traditions and so menacing of our future, as the military-industrial alliance that has fostered The Warfare State.' In het voorwoord van het gelijknamige boek schreef de toen 90-jarige filosoof Bertrand Russel dat 

Mr. Fred J. Cook's The Warfare State is one of the most important and also one of the most terrifying documents that I have ever read. His thesis is that the 'military industrial complex' has become so powerful in the United States that it dominates the Government and is, at the same time, so insane that it is quite ready to advocate what is called a 'pre-emptive' war against the Sovjet State. The evidence which he adduces is massive and unanswerable except by plain abuse. 

Cook begon zijn boek met het citeren van enkele fragmenten uit de afscheidsspeech van president Eisenhower in 1961, waarin de voormalige opperbevelhebber van de Geallieerde Strijdkrachten in Europa tijdens de Tweede Wereldoorlog verklaarde:

'Now this conjunction of an immense military establishment and a large arms industry is new in the American experience. The total influence — economic, political, even spiritual — is felt in every city, every state house, every office of the Federal Government. We recognize the imperative need for this development. Yet we must not fail to comprehend its grave implications. Our toil, resources and livelihood are all involved; so is the very Our toil, resources and livelihood are all involved; so is the very structure of our society. 

In the councils' of Government, we must guard against the acquisition of unwarranted influence, whether sought or unsought, by the military-industrial complex. The potential for the disastrous rise of misplaced power exists and will persist. 

We must never let the weight of this combination endanger our liberties or democratic processes. We should take nothing for granted. Only an alert and knowledgeable citizenry can compel the proper meshing of the huge industrial and military machinery of defense with our peaceful methods and goals, so that security and liberty may prosper together.' 

In these words, the outgoing President projected the issue. As he continued speaking, he developed it in greater depth. He stressed that a 'technological revolution' had led to 'sweeping changes in our industrial-military posture.' The very complexity of this revolution had made intricate and costly research essential to national survival. The result had been that 'the free university, historically the fountainhead of free ideas and scientific discovery, has experienced a revolution in the conduct of research. Partly because of the huge costs involved, a Government contract becomes virtually a substitute for intellectual curiosity.' The President feared 'the prospect of domination of the nation's scholars by Federal employment,' and he feared, too — in words that suggested to some the haunting specter of Dr. Edward Teller, the so-called father of the H-bomb and the vociferous advocate of ever more powerful nuclear weapons — that dependence upon science would lead to a critical situation in which 'public policy could itself become the captive of a scientific-technological elite.' 

Such was the one warning, the one issue Eisenhower stressed in his farewell words to the American people. What would the new administration of John F. Kennedy do about it? 

It seems from the evidence that, even without Eisenhower's warning, the new President appreciated the high stakes involved in the growth of the new American militarism. This was clearly indicated by one of his pre-inaugural decisions. He had chosen for his Secretary of Defense one of the toughest- minded, hardest-driving American industrialists, Ford executive Robert S. McNamara. Those in the motor industry who knew McNamara and had observed his performance recognized him as a hard task-master, the kind of executive who completely dominated his organization. Predictably, not even the Pentagon was going to awe Robert S. McNamara. 

The first clash came quickly. McNamara set out to put teeth into regulations, which had become virtually disregarded, giving the civilian Secretary authority over his mighty, many-starred underlings. Generals and admirals who had gotten ingot the habit of making verbal declarations of war on Russia almost every other day suddenly discovered that the most pulse-stirring phrases were being stricken from their prepared speeches, and they were reminded sharply that the President and the State Department, not he Pentagon, spoke for the nation on matters of foreign policy. 


John Kennedy en zijn broer Robert werden vermoord, en de macht van het militair-industrieel complex dijde verder uit, zowel onder Democraten als onder Republikeinen. Zelfs nadat de Sovjet-Unie als rechtvaardiging voor de wapenwedloop wegviel. Daardoor is het belang van de NAVO-propagandisten van de mainstream-pers evenredig toegenomen, immers de handel moet worden verkocht. Het kan dan ook geen verbazing wekken dat op 'woensdag 9 maar 2016 de Atlantische Commissie haar jaarlijkse onderwijsconferentie' houdt, waar Hubert Smeets, redacteur buitenland van NRC Handelsblad en Ruud van Dijk, docent geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam zullen optreden. Beiden zullen naar verwachting de absolute noodzaak benadrukken van het bestaan van het atlantisch verbond en zijn NAVO onder aanvoering van de elite in Washington en op Wall Street, anders zouden zij niet zijn uitgenodigd door de Atlantische Commissie, een organisatie die, gesubsidieerd door de Nederlandse staat, propaganda maakt voor het militair bondgenootschap. Om te voorkomen dat er kritische geluiden te horen zullen zijn, bedragen de deelnamekosten 135 euro per persoon. Komt u 'met een collega, dan zijn de kosten' tezamen '250' euro. Is men 'student' dan betaalt die 'slechts' 25 euro, want telkens weer moet een nieuwe generatie rijp worden gemaakt voor grootscheeps geweld. Het thema is 

'YES, WE CAN!' Wat wordt Obama’s buitenlandse erfenis?

en van Smeets wordt verwacht dat hij flink van leer trekt tegen 'Poetin,' want de titel van zijn toespreek is 'Obama & Poetin: ontwikkelingen in Amerika’s relatie met Rusland vanaf 2008.' Wat hij over Poetin te melden heeft is bekend, zijn pathologische haat tegen de president van de Russische Federatie etaleert mijn mainstream-collega tot vervelens toe al meer dan een decennium, en resulteerde in 2015 in een boek met de Kuifjesachtige titel 'De wraak van Poetin.' Maar wat weet 'onze' Hubert van Obama? Ik vrees niet zoveel, gezien het verleden. Niet veel meer dan wat de gemiddelde televisiekijker weet. Zo sprak hij in 2009 over het bezoek van de Amerikaanse president aan Europa, in superlatieven, zo in de trant van 'Het ongebreidelde enthousiasme van de Europeanen' in 'Straatsburg, in Praag, ook in Londen,' waarbij 

zelfs de bivakmutsen, die als er een Amerikaanse president naar Europa komt on-mid-del-lijk de straatstenen uit het vet halen en ermee beginnen te gooien, zelfs die durven de president van de Verenigde Staten niet persoonlijk aan te spreken op hun bezwaren en hun protest. Dat wil zeggen dat Obama gewoon boven de mens staat!

Veel verder dan dat 'Obama gewoon' als een godheid 'boven de mens staat,' zal Smeets naar verwachting niet gaan, en wel omdat in elk simplistisch verhaal naast de schurk (Poetin) er ook een held (Obama) moet zijn, dat spreekt voor zich. De westerse journalistiek is gebaseerd op stereotypen. De Amerikaanse ideoloog Walter Lippmann gaf al ruim een eeuw geleden aan in zijn tweede boek Drift and Mastery: An Attempt to Diagnose the Current Unrest (1914) dat:

The chaos of too much freedom and the weaknesses of democracy are our real problem. The battle for us, in short, does not lie against crusted prejudice, but against the chaos of a new freedom.

En dus moest de elite 'Het publiek op zijn plaats zetten,' zodat de politieke en economische elite zich kon vrijwaren van 'the trampling and the roar of a bewildered herd,' te weten de massa, al dan niet voorzien van 'bivakmutsen,' aangezien de enige 'function' van de massa is om 'interested spectators of action,' te zijn, en zeker niet om deelnemers te zijn aan het machtsspektakel. Vandaar ook dat zodra Smeets in de besloten kring van de Atlantisch Commissie spreekt de deelnemer 135 euro moet betalen om NAVO-propaganda te kunnen beluisteren. Maar er is een alternatief, wil de lezer werkelijk een interessante beschouwing van het fenomeen Obama vernemen dan dient hij A Bound Man, te lezen, Why We Are Excited About Obama and Why He Can't Win, verschenen in januari 2008, tien maanden voordat Obama tot de 'eerste zwarte Amerikaanse president' werd gekozen. De scherpzinnige auteur van het boek, de Amerikaanse intellectueel Shelby Steele, die, net als Obama een zwarte vader en een witte moeder had, stelde in het laatste hoofdstuk, getiteld 'The Visible Man': 

Can a black ask for power at the level of the American presidency without wearing a mask, without reassuring whites that they will be given the benefit of the doubt without lessoning the anxiety inherent in being white today? Is real power possible for blacks without some negotiation with white innocence?

Steele merkt op dat:

In order to be part of history, to participate in its relentless evolution, the black American has always had to don the mask that would enable him to join the larger white world, where, presumably, history is being made. Thus, to a degree, inauthenticity has been the price blacks have paid to join history,

waardoor 

the price for acting in the interest of his own authenticity -- for being mask less -- was to fall outside of history.

Zodra de zwarten voor hun eigen authenticiteit kiezen worden zij ogenblikkelijk voor de blanke 'orde' gezichtsloos. Dan zijn zij 'loud, colorful, and completely self-invented out of the historical chaos of black life.' Zij zijn dan 'existential cowboys wearing no mask for the white world, and yet, for all their self-satisfaction, they were completely outside of history.' Vervolgens wijst Shelby Steele erop dat 

Barack Obama entered history by wearing the bargainers mask. He was born to a fate that literally schooled him in bargaining. It was not a hard-earned and carefully evolved individuality that won him entrée into the national imagination... 

His supporters do not look to him to DO something; they look to him primarily to BE something, to REPRESENT something. He is a bound man because he cannot be two opposing worldviews at the same time — he cannot grant whites their racial innocence and simultaneously withhold it from them.

Barack Obama emerged into a political culture that needed him more as an icon than as a man. He has gone 'far because the need is great. But this easy appeal has also been his downfall. It is a seduction away from character and conviction. In the Brotherhood, Tod Clifton (Afro-Amerikaanse hoofdrolspeler in de roman Onzichtbare Man, die Steele vergelijkt met Obama. svh) thought he never had to discover what he truly believed. He never considered his true self to be relevant. When he finally lurches away from this falseness, there is no self to guide him toward a meaningful life. Probably the greatest debilitation in black American life is that our history of masking — once so necessary to our survival — has caused us to overvalue the manipulation of white people and to undervalue the evolution of our individual selves. 

The challenge for Barack Obama is the same as it is for all free people: to achieve visibility as an individual, to in fact become an individual rather than a racial cipher. Today, he is in the same peril of falling 'out of history' as the fictional Tod Clifton was sixty years ago. Unless we get to know who he is — what beliefs he would risk his life for — he could become a cautionary tale in his own right, an iconic figure who neglected to become himself! 

Shelby Steele heeft gelijk gekregen. Van 'Change we can believe in' is weinig tot niets overgebleven, de positie van zwarten in de VS is onder Obama mede door de economische recessie nog meer verslechterd, en het militair-industrieel complex heeft niets van zijn macht ingeleverd. Dat was te voorzien. Zelf schreef ik op donderdag 30 oktober 2008, vijf dagen voor de Amerikaanse presidentsverkiezing:

Obama is een hype, een bijzonder knappe hype. Hij verkoopt geen boodschap, maar een beeld. Niemand weet precies wat zijn programma is, wat hij politiek gaat doen, maar velen denken toch dat zodra deze man aan de macht is alles beter zal gaan, dat hij de hoop op een goede toekomst is. Obama is op een geweldig slimme manier aan de man gebracht. Hij heeft ook de financiële macht aan zijn kant, hij beschikt over twee keer zoveel geld om reclame voor zichzelf te maken als McCain. Het feit dat iemand als Obama door de werkelijke macht naar voren is geschoven is tekenend voor de ernst van de crisis waarin het kapitalistische systeem verkeert.

Natuurlijk kan Hubert Smeets nooit Steele's niveau van analyseren bereiken. Hij is geen intellectueel en bovendien is hij een mainstream journalist die het juist van simplisme moet hebben en niet van het complexe dat het bestaan in werkelijkheid vormt. Smeets stijl is die van het stigmatiseren en demoniseren, eigen aan het koesteren van een manicheïsche ideologie. Bij hem is sprake van de journalistiek dwaasheid die de auteur, wijlen Frans Kellendonk, in zijn lezing Idolen in 1986 zo helder bekritiseerde door ondermeer te stellen dat:

Het realisme een weerspiegeling van de werkelijkheid [veinst] te zijn, maar stiekem gaat het afbeelden precies andersom: aan de werkelijkheid wordt door het realisme een beeld opgedrongen,

en

Cultuurfilosofen speculeren wel eens of de kunst misschien de opengevallen plaats van de religie zou kunnen innemen, maar ik zou zweren dat die plaats bij ons allang bezet is door de ideologie.

Kellendonk benadrukte dat '[v]oor de schrijver ethiek iets persoonlijks [is],' terwijl 

[d]e journalist een publieke moraal [preekt]. Ethiek betekent voor het 'ik': het kwaad in zichzelf onderkennen. Zonder die twijfel zou zijn denken geautomatiseerd en dus niet meer creatief zijn. De eerste impuls tot een verhaal krijgt een schrijver wanneer hij het met zichzelf oneens is. Twijfel en geloof zijn voor hem complementaire tegengestelden… 

De publieke opinie kent geen 'ik.' Twijfel en geloof zijn haar beide wezensvreemd. Ze is extravert. Zelfkritiek is in haar ogen ziekelijke zelfkwellerij. Ze doet aan zelfrechtvaardiging. Om haar eigen voortreffelijkheid aan te tonen zoekt ze een tegenstander die ze met modder kan bekogelen. Kritiek is voor haar etikettering, nooit discussie. Een idee is voor haar een dogma of een ketterij. Het staat altijd in het gelid van een partijprogramma, dat weer in het gelid staat van een ideologie. Het draagt een geweer en daarom moet ze het wel partijdig bejegenen. 

Het gevaar van een journalist als Hubert Smeets is dat hij bezeten is van zijn eigen gelijk en daarom geen tegenspraak duldt. Daar komt bij hem nog een wezenlijk gebrek aan verbeeldingskracht bij, waardoor hij domweg niet kan beseffen hoe desastreus zijn hetze tegen Rusland kan uitwerken. Hij is weliswaar een historicus, maar dan één die nooit van de geschiedenis heeft geleerd dat imperia altijd door expansionisme en extern geweld ten onder gaan. Ziende blind kan hij onmogelijk beseffen dat iemand als Arnold Toynbee, één van de grootste historici van de twintigste eeuw, het bij het recht eind had, toen deze Britse geleerde voorjaar 1961 tijdens één van zijn beroemd geworden college's aan de University of Pennsylvania het volgende opmerkte:

America is today the leader of a world-wide anti-revolutionary movement in the defense of vested interests. She now stands for what Rome stood for. Rome consequently supported the rich against the poor in all foreign communities that fell under her sway; and, since the poor, so far, have always and everywhere been far more numerous than the rich, Rome’s policy made for inequality, for injustice, and for the least happiness of the greatest number.

Karakterologisch en qua temperament is Hubert Smeets niet in staat een wetenschappelijk verantwoord beeld van de wereld te geven. Hij is als een kind dat met vuur speelt. Ik ken Hubert al al meer dan 35 jaar. Omdat ik tot nu toe beschik over een goed geheugen kan ik mij herinneren dat hij naar aanleiding van een VPRO-programma van mij in de serie 'De Zomer van '84'verbaasd tegen mij opmerkte: 'Maar jij bent helemaal niets links!' Mijn programma ging ondermeer over de Griekse rebetika,volksmuziek van outcasts die zich verzetten tegen datgene wat het oorspronkelijke vernietigt, tegen de middelmaat die de regel lief heeft en zich georganiseerd heeft in geformaliseerd links en rechts. Maar omdat Smeets alleen geleerd heeft om via een ideologische bril naar de wereld te kijken, is hij blind voor de subtiliteiten van het bestaan. Door zijn hokjesgeest, waarin links en rechts, goed en kwaad, waarheid en onwaarheid messcherp van elkaar gescheiden zijn, kan hij zich niet voorstellen dat er autonome individuen bestaan die instinctmatig met elk verzet sympathiseren, die niet te koop zijn, die tegenover elke macht altijd en overal sceptisch blijven staan, die weten dat de elite door de geschiedenis heen uiteindelijk alleen zichzelf dient, of zij nu Poetin dan wel Obama heet. Juist de outcast, met of zonder bivakmuts, zou Smeets als journalist op zijn waarde moeten kunnen schatten. Een democratie kan alleen bestaan zolang er tegenspraak is, net zoals in de natuur de afwijking voorkomt dat soorten uitsterft. Evolutie is de manier van de natuur om te overleven. In het domein van de mens voorkomen de afwijkingen van de norm dat een systeem totalitair wordt en daarmee zichzelf vernietigt. Alleen frictie maakt het bestaan mogelijk. Links en rechts zijn daarbij inhoudsloze, verpolitiekte begrippen. Maar omdat de belangen zo groot zijn geworden en de macht zo machtig is er steeds minder ruimte voor afwijkingen. De technocratie duldt geen tegenspraak, omdat in de wereld van de technologie nu eenmaal alles voorspelbaar dient te zijn. Als zodanig beschreef Amerikaanse auteur en hoogleraar geschiedenis, wijlen Theodore Roszak, in zijn bestseller The Making of a counter culture (1968), de moderne maatschappij, waarbij,

In de technocratie niets meer klein of eenvoudig of overzichtelijk [is] voor de niet-technicus. In plaats daarvan gaat de omvang en ingewikkeldheid van alle menselijke activiteiten - politiek, economisch, cultureel - de competentie van de amateur-burger te boven en vergt onverbiddelijk de aandacht van speciaal opgeleide deskundigen. Rond deze centrale kern van experts die zich bezighouden met de grote publieke zaken van algemeen belang groeit een kring van subsidiaire experts die, gedijend op het algemene sociale aanzien van technische bekwaamheid in de technocratie, zich een invloedrijk gezag aanmatigen over de schijnbaar meest persoonlijke levensfacetten: seksueel gedrag, de opvoeding van kinderen, geestelijke gezondheid, recreatie, enzovoorts. In de technocratie streeft alles ernaar puur technisch te worden, het voorwerp van beroepsmatige aandacht. Daarom is de technocratie het bewind van de deskundigen - of van degenen die de deskundigen in dienst kunnen nemen.

Begin hier niet over tegen de hyperventilerende Smeetsen van de mainstream, ze begrijpen volstrekt niet waarover gesproken wordt. Maar zoals met alles is het een kwestie van tijd, nu 'The Deep State Has Unleashed Irrational Cultural Forces,' zoals Mike Lofgren aantoont, auteur van The Party is Over (2012), in zijn nieuwe boek The Deep State. The Fall of the Constitution and the Rise of a Shadow Government (2016). In tegenstelling tot een buitenstaander als de Nederlandse opiniemaker Smeets, is Lofgren een deskundige insider, die, na 28 jaar in het Congres te hebben gewerkt, weet waarover hij het heeft. Hij schreef: 

Another problem the Deep State faces, although it is not yet an imminent threat, is the contradiction between the means of its survival and the cultural forces it has either unleashed or played a part in amplifying. At bottom, the military-industrial complex, Silicon Valley, and Wall Street are what Max Weber would have described as components of the process of modernization and rationalization of life: systematizing, quantifying, and bureaucratizing the spheres that they control. They are all dependent on the progress of science and technology, whether for the next generation of smart weapon, the virtual-reality glasses that Silicon Valley needs to obtain even more commercial data from the consumer, or the next financial algorithm (and the computers that can use it) in order to extract rents from a stream of investment capital. They are all creatures of science and technology, as well as the scientific method of rational inquiry that underlies them,

maar die, een systeem hebben geschapen dat door de Amerikaanse socioloog C. Wright Mills als 'rationality without reason' werd gekarakteriseerd. Ook Lofgren, die zijn laatste achttien jaar in het Congress 'a senior analyst' was 'on the House and Senate budget committees,' wijst op:

[t]he cultural forces that help politically sustain both the militaristic and the corporate functions of the Deep State, however, are growing more irrational and antiscience. A military tradition that glories in force and appeals to self-sacrifice is the polar opposite of the Enlightenment heritage of rationality, the search for peace, and a belief in the common destiny of mankind. The warrior-leader, like the witch doctor, ultimately appeals to irrational emotionalism; and the cultural psychology that produces the bravest and most loyal warriors is a mind-set that is usually hostile to the sort of free inquiry on which scientific progress depends. This dynamic is observable in Afghanistan: no outside power has been able to conquer and pacify that society for millennia because of the tenacity of its warrior spirit; yet the country has one of the highest illiteracy rates on earth and is barely out of the Bronze Age in social development. 

A similar paradox is observable in the relations between the business elites and the political movements they have funded. Rich corporations and their executives have spent decades egging on the foot soldiers of the conservative coalition to get the electoral results they desire: low marginal income tax rates on the wealthy, even lower tax rates on capital, and anti-regulatory and antilabor governance. Along with the laissez-faire economic agenda that the oligarchy wants, however, the contemporary conservative coalition has brought a cultural agenda the CEOs may sniff at as retrograde and silly, and that incidentally has the potential to underline the rationalist foundations of the society they command. 

In deze irrationele realiteit functioneert de opgewonden toon van Hubert Smeets als olie om de doomsday-machine zo soepel mogelijk te laten draaien. Smeets' 'bivakmutsen' tegen wie hij fulmineert omdat zij 'on-mid-del-lijk de straatstenen uit het vet halen en ermee beginnen te gooien,' vallen in het niet bij de machtigen die hun kernwapen-raketten 'onmiddellijk' uit'het vet' halen om ermee 'te gooien,' zodra zij menen dat het moment daarvoor is aangebroken. Maar dat vertelt de kleine reactionair van NRC Handelsblad er niet bij. De reden is simpel: Hubert Smeets fungeert bewust als propagandist van dit irrationeel systeem. Hij is een gecorrumpeerde opinie-maker die zich drukker maakt om 'bivakmutsen' dan om massavernietigingswapens. Smeets, dames en heren, is 'mad as a hatter.' Er lopen, net als voor de Tweede Wereldoorlog, duizenden van dit soort wezens rond in de journalistiek.


Hubert Smeets, zonder bivakmuts, wijst oostwaarts, want daar dreigt het ware gevaar, volgens hem, maar gelukkig leeft westwaarts 'Obama' die in de ogen van deze NRC opiniemaker 'gewoon boven de mens staat!'


Geen opmerkingen: