dinsdag 16 september 2014

Barbara Oomen en de Mensenrechten 13

'Zeeuwse Wereldvrouwen ontvangen de Zeeuwse Vier Vrijheden award, in de catergorie Vrijheid van Godsdienst uit handen van Barbara Oomen (Dean Roosevelt Academy en hoogleraar Sociologie van de Mensenrechten.)'

De redenen om mij niet publiekelijk (wel in mijn omgeving) uit te spreken tegen de oorlogsmisdaden van Israël zijn praktisch van aard. Ik volg de misdaden, met afschuw en ontzetting, als krantenlezer, en niet als expert (for what it’s worth). Er zijn – zo denk ik – veel mensen die veel meer weten van, en beter geëigend zijn om de publieke opinie op dit gebied te voeden dan ik.
Barbara Oomen. Woensdag 3 september 2014

Het nieuws sterkt mijn in mijn mening dat het hier gaat om een zwaar ongelijke strijd, met afschuwelijke gevolgen voor de Palestijnen. Mijn standpunt hierover is natuurlijk openbaar: als burger volg ik de berichten over de oorlog met afschuw en ontzetting, en als jurist ben ik van mening dat het hier gaat om oorlogsmisdaden, en voortdurende schendingen van de rechten van de mens.
Barbara Oomen. Zaterdag 13 september 2014
http://stanvanhoucke.blogspot.nl/2014/09/barbara-oomen-en-de-mensenrechten-11.html

Bronnen bevestigen dat premier Mark Rutte afgelopen vrijdag 'zeer verbaasd' was dat Nederland niet op het lijstje stond van de kerncoalitie die de aanval opent op IS…
'Nederland wil heel graag meedoen aan de coalition of the willing. Het is ook nadrukkelijk nog geprobeerd in Wales, maar het is niet gelukt,' vertelt een ingewijde.
De Volkskrant. 'VS passeren Nederland voor alliantie tegen IS' Dinsdag 9 september 2014
Waarom smeekt de Nederlandse PVDA/VVD regering, die almaar bezuinigd op van alles en nog wat, om mee te mogen doen aan grootscheeps NAVO-geweld dat eerder in Afghanistan, Irak, Libië, en Syrië in een massaal bloedbad is geëindigd? Waarom zwijgen mensenrechten-deskundigen als professor dr. Barbara Oomen hierover? Waarom zwijgt zij over de grove westerse schendingen van het internationaal recht en de mensenrechten terwijl dit nu al tenminste een decennium-lang de gewoonste zaak van de wereld is geworden voor het westerse establishment? Waarom zwijgt juist de 'dean van het University College Roosevelt,' die haar status en inkomen ontleent aan de beroemde Vier Vrijheden die ooit eens door de Amerikaanse president Franklin Roosevelt werden geformuleerd, en naar wie de 'University College' is vernoemd? Waarom mogen de bevolkingen in het Midden Oosten niet beschermd worden door de 'Freedom from Fear'? Waarom betekenen voor haar de mensenrechten enerzijds een voorrecht voor de westerse elite en anderzijds een  recht dat door diezelfde blanke westerse elite kan worden geschonden zodra het anderen betreft, met name de armen en machtelozen, vaak met een gekleurde huid? Waarom is professor dr. Barbara Oomen zo'n uitgekiende dame die via de mensenrechten een carrière maakt? Het antwoord is eenvoudigweg dat de mensenrechten een politiek wapen zijn geworden dat de terreur van het Westen en westerse bondgenoten als Israel moet legitimeren. Daarom weigert de opportunist Barbara Oomen publiekelijk te spreken over de langdurige en massale mensenrechtenschendingen van de zogeheten 'Joodse staat.' Het fenomeen van de mensenrechten als politiek wapen werd diepgravend geanalyseerd door de Amerikaanse historicus James Peck, hoogleraar aan de Faculty of History and East Asia van New York University. In zijn boek Ideal Illusions. How the U.S. Government Co-Opted Human Rights (2011) beschreef hij hoe, na het demasqué van de Amerikaanse terreur in Vietnam, de Carter-regering het begrip mensenrechten ging gebruiken als politieke legitimering van de Amerikaanse buitenlandse politiek. Peck:

‘Human rights is the soul of American foreign policy,’ President Jimmy Carter proclaimed in December 1978, on the thirtieth anniversary of the signing of the Universal Declaration of Human Right. In his inaugural address he had invoked human rights – ‘our commitment to them is absolute’ – three times, more than all his predecessors in all their inaugural addresses combined, thus signaling the most important ideological transformation in the American foreign policy establishment since the rise of anticommunism. Hawks and doves, Kennedy liberals and Goldwater conservatives applauded Carter’s calls for a renewed American idealism and his crusading determination to move beyond the trauma of the Vietnam War. ‘The human rights issue is something you should hold onto without compromise,’ Rev. Billy Graham wrote him. ‘It is the first time since the War of Independence that we really had an ideology.’

Carter’s call for a new idealism based on human rights was a response not only to popular and congressional revulsion over the Vietnam War but also to pressing ideological needs in the national security establishment.

Het feit dat zowel extreem-rechts als gematigd-links in het Westen Carter’s mensenrechten-verhaal onmiddellijk toejuichten illustreert de paradox die aan dit verpolitiekte verlossingsbegrip kleeft. Om het zo simpel mogelijk te stellen: hoe kan een imperium dat in zijn hele bestaan als doctrine heeft: ‘speak softly and carry a big stick’ om zijn economische en geopolitieke belangen af te dwingen, de mensenrechten daadwerkelijk beschermen? Ideal Illusions:

‘Holding high the banner of human rights’ became a way to quiet the growing alarm that America’s ‘arrogance of power,’ in Senator J. William Fulbright’s phrase, reflected a global imperial ethos. The United States would again become a nation ‘for others to admire and to emulate,’ Carter promised, with human rights as a ‘beacon of something that would rally our citizens to a cause.’

Apparently ‘holding high the human rights banner’ did not require looking too closely at the nation's actions in Vietnam. As president, Carter  largely avoided mentioning war crimes and human rights violations in the Vietnam War – even such egregious ones as free-fire zones (where soldiers could shoot unidentified civilians at will), tiger cages (cramped cells in which prisoners were tortured), Operation Phoenix (for assassinating National Liberation Front members and sympathizers in the South), or the massive bombings of Vietnam, Laos, and Cambodia. Nor did he ever question American intentions: ‘we went there to defend the freedom of the Vietnamese,’ he insisted, ‘without any desire to impose American will on another people.’ Vietnam was ‘a moral crisis,’ he said, because we ‘stooped’ to acting like Communists, ‘abandoning our own values for theirs’; but by reaffirming our values in the light of human rights, we could reestablish our claims to moral leadership.

Toen ik James Peck in januari 2012 bij hem thuis op Manhattan interviewde over de continuïteit van het geweld in de Amerikaanse buitenlandse politiek, zei hij ondermeer het volgende:

In de Verenigde Staten speelden de mensenrechten als actiemiddel tot het einde van de jaren zestig, begin jaren zeventig geen rol van betekenis in de publieke opinie. En toen ze belangrijk werden, kwam dit door twee redenen. Eén ervan was de impact van de oorlog in Vietnam, waardoor onder andere de anticommunistische beginselen onwerkzaam werden, en de vraag moest worden beantwoord of Vietnam simpelweg een aberratie was van de Amerikaanse politiek dan wel een kenmerkend onderdeel ervan. De andere reden, waarvan de nationale veiligheidswereld diep doordrongen was, was het besef dat de wereld zeer snel veranderde, met name in de media en in het bedrijfsleven, en dat het onrecht en de gruweldaden niet meer gelegitimeerd konden worden door het anticommunisme. Zo werden mensenrechten, die eerst geassocieerd waren met de positie van joden in de Sovjet Unie, al snel in het Congres en de media gekoppeld aan Vietnam als aberratie van de Amerikaanse macht. De gedachte werd gepropageerd dat als we maar naar onze idealen zouden leven, als we ons zouden houden aan het recht, de oorlogsmisdaden niet zouden plaatsvinden. Op die manier kon het beeld ontstaan dat wat er in Vietnam gebeurde niet het ware Amerika vertegenwoordigde en kon de werkelijkheid worden versluierd. Voor iemand van mijn generatie die opgroeide in de jaren zestig, waren er twee grote bewegingen in de Verenigde Staten. Eén ervan was de vredesbeweging van een omvang die wij hier nooit eerder hadden gezien. Die beweging stelde niet alleen Vietnam ter discussie maar ook een reeks andere kwesties met betrekking tot oorlog en agressie. Daarbij werd verwezen naar het Proces van Neurenberg dat in 1945 de nadruk had gelegd op het verschijnsel agressieoorlog. omdat daaruit al het andere kwaad was voortgevloeid. Niet de mensenrechten stonden toen centraal, maar de misdaden tegen de vrede. In de jaren zestig werd het militair industrieel complex een vraagstuk, de groeiende kloof tussen arm en rijk en de reikwijdte van de Amerikaanse macht. 

Nog fundamenteler was de vraag of de Verenigde Staten de belangrijkste macht op de planeet moest zijn, stuk voor stuk kwesties die Martin Luther King zo overtuigend aan de orde had gesteld. Wat ik zag was dat vele overtuigde mensenrechtenactivisten die ten tonele verschenen nog voordat de Amerikaanse mensenrechtenorganisaties waren ontstaan – Amnesty International was in Europa opgericht – zich begonnen af te keren van deze fundamentele vraagstukken. Dat wil zeggen: ze hielden zich niet bezig met de kwesties van oorlog en het militair industrieel complex, maar met de vraag hoe de macht van de Verenigde Staten weer een morele macht kon worden, in feite het werkelijke thema van Jimmy Carter die als eerste president mensenrechten als politiek instrument van Amerikaans buitenlands beleid inzette. De andere grote ontwikkeling was de burgerrechtenbeweging die de rassenscheiding in het Zuiden wilde breken. Natuurlijk konden Amerikanen niet voor mensenrechten in het buitenland pleiten zolang die segregatie bleef bestaan; ze was een bespotting van de Amerikaanse aanspraak op hegemonie. Maar dat was zeker niet alles. Op een dieper niveau ging het King en vele anderen die hem steunden om gelijkheid. Dit betekende niet alleen het hebben van mogelijkheden om gelijkwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving, wat dat ook in de praktijk moge betekenen. Gelijkheid betekende een herverdeling van rijkdom en macht. Het betekende een kritiek op de macht van de grote concerns en het zoeken naar manieren waarop burgers gemobiliseerd konden worden om politiek actief te kunnen zijn waardoor fundamentele veranderingen mogelijk zouden worden. Ik noem met enige nadruk Martin Luther King omdat hij weliswaar een betrekkelijk gematigde man was wiens visie een groot publiek bereikte, maar die desalniettemin ongezouten kritiek op het systeem leverde door bijvoorbeeld te betogen dat een maatschappij die haar oplossingen probeert te zoeken in de marktideologie, en tegelijkertijd een maatschappij is die zoveel geld besteedt aan militaire middelen, een samenleving is die de ziel doodt. Dit waren fundamentele vraagstukken die snel naar de achtergrond verdwenen toen mensenrechten de boventoon begonnen te voeren. Het gevolg is dat de opkomst van de mensenrechten de afgelopen veertig jaar gepaard is gegaan met de wereldwijde toename van extreme ongelijkheid, de ontzagwekkende uitbreiding van de Amerikaanse macht, en het onvermogen om de enorme concentratie van privébezit te beheersen. Daarom vond ik het de moeite waard deze ontwikkeling te onderzoeken en te analyseren.

Het hele interview kunt u lezen in mijn boek De Val van het Amerikaanse imperium

Kort samengevat: mensenrechten rechtvaardigen het westerse geweld, oftewel: de desastreuze westerse interventies. Om die interventies te legitimeren functioneert mensenrechten-deskundige Barbara Oomen als pleitbezorger van de neoliberale wanorde door op het juiste moment te spreken en vooral ook te zwijgen. Oomen was gewiekst genoeg om een beurs te bemachtigen van de fameuze Fulbright New Century Scholarship, genoemd naar de Amerikaanse senator William Fulbright die door zijn kritische houding ten opzichte van Israel zijn zetel verloor na een doortrapte campagne van de joodse lobby in de VS. In zijn boek The Pentagon Propaganda Machine (1971) schreef William Fulbright als de langst zittende voorzitter van de gezaghebbende Senate Foreign Relations Committee:

Since the 1950s, as we have moved from crisis to crisis, the constitutional responsibilities of the Congress have been eroded in dangerous measure by the diversion of power to the President and the Joint Chiefs and the Department of State.

It seems to me we have grown distressingly used to war… War and the military have become a part of our environment, like pollution.

Violence is our most important product. We have been spending nearly $80 billion a year on the military, which is more than the profits of all American business, or, to make another comparison, is almost as much as the total spending of the federal, state, and local governments for health, education, old age and retirement benefits, housing, and agriculture. Until the past session of the Congress, these billions have been provided to the military with virtually no questions asked.

The military has been operating for years in that Elysium of the public relations man, a seller's market. Take the climate into which the Sentinel ABM program was introduced. Many people looked on it, as they now look on Safeguard, not as a weapon but as a means of prosperity. For the industrialist it meant profits; for the worker new jobs and the prospect of higher wages; for the politician a new installation or defense order with which to ingratiate himself with his constituents… There are 22,000 major corporate defense contractors and another 100,000 subcontractors. Defense plants or installations are located in 363 of the country's 435 congressional districts. Even before it turns its attention to the public-at-large, the military has a large and sympathetic audience for its message.

These millions of Americans who have a vested interest in the expensive weapons systems spawned by our global military involvements are as much a part of the military-industrial complex as the generals and the corporation heads. In turn they have become a powerful force for the perpetuation of those involvements, and have had an indirect influence on a weapons development policy that has driven the United States into a spiraling arms race with the Soviet Union and made us the world's major salesman of armaments…

Militarism has been creeping up on us during the past thirty years… Today we have more than 3.5 million men in uniform and nearly 28 million veterans of the armed forces in the civilian population… The American public has become so conditioned by crises, by warnings, by words that there are few, other than the young, who protest against what is happening.

The situation is such that last year Senator Allen J. Ellender of Louisiana, hardly an apostle of the New Left, felt constrained to say:

‘For almost twenty years now, many of us in the Congress have more or less blindly followed our military spokesmen. Some have become captives of the military. We are on the verge of turning into a military nation.’

This militarism that has crept up on us is bringing about profound changes in the character of our society and government-changes that are slowly undermining democratic procedure and values.

Professor dr. Barbara Oomen heeft kennelijk niets geleerd van de intellectuele integriteit van Senator Fulbright, die overigens wel het denken van zijn medewerker James Peck beïnvloedde, zo vertelde Peck mij. Ook hier wordt duidelijk hoe de doctrine van het poldermodel uiterst corrumperend werkt. Hier heersen de conformisten à la Barbara Oomen.







Geen opmerkingen: