zondag 22 maart 2009

H.J.A. Hofland 10


Ik kreeg deze reactie:
'Ismael heeft een nieuwe reactie op uw bericht "De Israelische Oorlogsmisdaden 75" achtergelaten: Ai, dan moet je toch even de Groene Amsterdammer van deze week aan lezen, waarin naast een aantal goed leesbare beschouwingen over media en macht (o.a. Aart Brouwer met de geslotenheid van dit huwelijk) je ouwe vriend H.J.A. Hofland een aantal artikelen schrijft met deze teneur:
"De ‘nieuwe media’ met de mening van de bloggers zijn voor een groot deel van de publieke opinie toonaangevend geworden. Dit is de gedigitaliseerde stem des volks. Dat was al zo voor de crisis begon. De afgelopen twintig jaar hebben de gedrukte media met redelijk succes de tegenspoed overleefd. Ze zijn economisch wel verzwakt, maar ze hebben zich aangepast zonder hun wezen prijs te geven. Ze zijn onafhankelijk gebleven, hebben hun onderzoek naar verdachte zaken gedaan, hun mening gegeven. Daarmee hebben ze een groot publiek weten vast te houden. Nu komt na alle tegenslag de economische crisis, en onder deze omstandigheden blijkt dat de zwakste media het niet meer kunnen volhouden. Regionale kranten verdwijnen, in Amerika dreigen grote dagbladen met nationale allure ten onder te gaan. Daarmee wordt een fundament van de westerse democratie in zijn voortbestaan bedreigd. Het nieuws, onbevooroordeeld gebracht, toegelicht door deskundigen, behoort tot de publieke voorzieningen. Redacties van de serieuze media zijn instituten waar honderden specialisten werken. Met onverbiddelijke regelmaat leveren ze het product op basis waarvan de burgerij tot een gefundeerd politiek oordeel komt. Het zou logisch zijn om de productie van dit drukwerk ook tot de publieke voorzieningen te rekenen, zoals gas, water en licht."'Zie: http://www.groene.nl/2009/12/De_Openbare_Mening
Allereerst dit: Niemand minder dan Gustave Flaubert schreef er in 1866 dit over in een brief aan een bevriende dame: 'U heeft het over de verdorvenheid van de pers; die maakt mij zo doodziek dat kranten me een regelrechte lichamelijke walging bezorgen. Ik lees liever helemaal niets dan die verfoelijke lappen papier. Maar men doet al het mogelijke om er iets belangrijks van te maken. Men gelooft erin en men is er bang voor. Dat is de wortel van het kwaad. Zolang de eerbied voor het gedrukte woord niet uit de wereld is geholpen, komen wij geen stap verder. Breng het publiek de liefde voor het grote bij en het zal de kleine dingen in de steek laten, of liever gezegd het zal de kleine dingen zichzelf laten utischakelen. Ik beschouw het als een van de gelukkigste omstandigheden van mijn leven dat ik niet in kranten schrijf. Het doet mijn beurs geen goed, maar mijn geweten vaart er wel bij en dat is het voornaamste.' En vijf jaar later schreef de grote Franse auteur in een brief aan George Sand: 'De hele droom van de democratie bestaat uit het verheffen van de proletarier tot het domheidspeil van de burgerman. Die droom is al gedeeltelijk verwezenlijkt. Hij leest dezelfde kranten en heeft dezelfde hartstochten.'
Flaubert had een buitengewoon knap inzicht in de psyche van de moderne massamens. Hij besefte eerder dan wie dan ook dat ondanks de vooruitgang de dwaasheid niet zou wijken, een feit dat volgens zijn collega Milan Kundera 'de grootste ontdekking was van een eeuw die zo trots was op haar wetenschappelijke rede... de dwaasheid vervaagt niet ten overstaan van de wetenschap, de techniek, de vooruitgang of het moderne, integendeel, met de vooruitgang gaat ook zij vooruit!... de moderne dwaasheid betekent niet de onwetendheid, maar de gedachteloosheid van pasklare ideeen... De flaubertiaanse ontdekking is voor de toekomst van de wereld belangrijker dan de meest schokkende gedachten van Marx of Freud. Want je kunt je de toekomst wel voorstellen zonder de klassenstrijd of zonder de psychoanalyse, maar niet zonder de onweerstaanbare opkomst van pasklare ideeen die, ingevoerd in computers, gepropageerd door de massamedia, het gevaar met zich meebrengen binnenkort een macht te worden die elk oorspronkelijk en individueel denken verplettert en zo de werkelijke essentie van de Europese cultuur van onze tijd verstikt. Zo'n tachtig jaar nadat Flaubert zijn Emma Bovary bedacht had, in de jaren dertig van de vorige eeuw, zal een ander groot romancier, Hermann Broch, spreken over de heroische inspanningen van de moderne roman die zich verzet tegen de golf van kitsch, maar er tenslotte door gevloerd zal worden. Het woord kitsch verwijst naar de houding van degene die tot elke prijs zoveel mogelijk mensen wil behagen. Om te behagen dien je je te conformeren aan wat iedereen wenst te horen, in dienst te staan van de pasklare ideeen, in de taal van de schoonheid en de emotie. Hij beweegt ons tot tranen van zelfvertedering over de banaliteiten die wij denken en voelen. Na meer dan vijftig jaar wordt de kernspreuk van Broch nu alleen nog maar meer waar. Op grond van de dwingende noodzaak te behagen en zo de aandacht van het grootst mogelijke publiek te trekken, is de esthetiek van de masamedia onvermijdelijk die van de kitsch en naarmate de massamedia ons gehele leven meer omsluiten en infiltreren, wordt de kitsch onze dagelijkse esthetiek en moraal.'
En zo is het. De krant in onze samenleving ontmaskert de leugen niet, maar verspreidt hem, de krant vernietigt de domheid niet, maar propageert haar in de jacht op hoge oplages, vermenigvuldigt de domheid honderdduizendvoudig, de hele dag door. Hoe luid een krant ook de eigen voortreffelijkheid mag rondbazuinen, de krant blijft een verspreider van pasklare ideeen, voorgekookte opvattingen die de lezer de indruk moeten geven dat dit, en niets anders, de werkelijkheid is. Ik kom daar de komende dag op terug in een aantal stukken gericht aan Henk Hofland, de nestor van de Nederlandse journalistiek, die voorheen heldere analyses schreef waarvan ik geleerd heb.
Vooruit, nog één, een uitspraak van Arthur Schopenhauer: 'Een massa slechte schrijvers leeft alleen van de onnozelheid van het publiek dat niets anders wil lezen dan wat vandaag wordt gedrukt -- de journalisten. Een passende naam! Vertaald betekent het: dagloners.'
Er zit ook een paradox in het denken van Henk Hofland: enerzijds stelt de oude meester dat kranten een 'fundament van de westerse democratie' zijn, maar anderzijds spreekt Hofland afkeurend over 'de gedigitaliseerde stem des volks'. Hofland is net als ik huiverig voor de Vox Populi. Maar zonder de 'stem des volks' is er geen sprake van 'westerse democratie'. Dit is de paradox van de westerse intellectuele elite van na de Tweede Wereldoorlog. Ze praten er liever niet over in het openbaar, maar diep in hun hart geloven ze niet echt in 'de democratie', waarbij de 'stem des volks', de meerderheid dus, het voor het zeggen zou hebben. De democratie moet geleid worden door de elite en ‘het publiek moet zijn plaats weten,’ zodat ‘verantwoordelijke mensen… niet gestoord door het gestamp en het gebrul van een verbijsterde kudde’ hun beleid kunnen bepalen. De enige ‘functie’ in een 'democratische' samenleving van ‘onwetende en bemoeizuchtige buitenstaanders’ was die van ‘geïnteresseerde toeschouwers,’ aldus in de jaren twintig van de vorige eeuw de vooraanstaande Amerikaanse journalist Walter Lippmann. Op die manier denken de woordvoerders van de macht nog steeds, en zo dachten ze al in de begindagen van het Assyrische rijk.

Geen opmerkingen: